Op 13 oktober 2015 in een iets kortere versie verschenen in Trouw.
Het recente rapport “Meer democratie, minder politiek” van het Sociaal en Cultureel Planbureau laat zien dat Nederlanders tevreden zijn met hun democratie, maar niet met hun politici. Men wil wel meer inspraak, maar veel referenda hoeft ook weer niet. Liever de representatieve democratie met af en toe verkiezingen of een referendum dan een directe democratie met referenda over alles. Het alternatief voor politici wekt ook geen enthousiasme: “er is weinig steun voor besluitvorming door ondernemers of onafhankelijke experts. De grootste groep verkiest gekozen politici boven ondernemers en experts.”
Waar burgers volgens het SCP aanstoot aan nemen is het gepraat van politici. Ze gaan hun eigen gang of ze beloven veel en maken weinig waar. Het is, kortom, de partijpolitiek waar burgers genoeg van hebben. De spanning binnen een coalitie en met de oppositie is onnavolgbaar en weinig inhoudelijk. Het geeft politici een slechte reputatie, alsof ze vooral met zichzelf bezig zijn en niet met het land en de burgers.
Er is een gulden middenweg die nu niet op het netvlies staat en ook niet onderzocht is. Partijpolitiek kan voorkomen worden door de directe toegang tot de macht voor de ‘winnaars’ van de verkiezingen af te snijden: laat de volledige Tweede Kamer vacatures opstellen voor de ministers, waar alle burgers op kunnen solliciteren. Bij verdere fragmentatie en polarisatie wordt een coalitie nu al steeds moeilijker. Maar een commissie die profielen opstelt voor de uitvoerende bestuurders is goed te doen. Documenten opstellen is dagelijkse kost voor Kamercommissies. Lidmaatschap van een partij zal dan als eis sneuvelen, want daar zal nooit overeenstemming over zijn. Maar over de speciale vaardigheden en de cv van de kandidaat wel. Zo krijg je alsnog die experts die ons miljarden kunnen besparen door geklungel te voorkomen.
Technocraat? Ontslag
Ondertussen blijft de representatieve democratie overeind, geen enkele wet hoeft hiervoor aangepast te worden. Volksvertegenwoordigers kunnen zich beperken tot de controle van de macht en het vertegenwoordigen van het volk. Zonder fractiediscipline, want partijen kunnen zich dan specialiseren op ideeën in plaats van het verkrijgen van macht. Fragmentatie van de partijen is dan geen probleem meer, want het bestuur is stabiel: incompetente bestuurders kunnen bij meerderheid van stemmen vervangen worden zonder dat we naar de stembus hoeven.
De grootste winst voor de democratie zit in de ingebouwde dialectiek tussen bestuur en volksvertegenwoordiging, heel dualistisch. In plaats van gepacificeerd in een coalitie met een regeerakkoord wordt het conflict tussen wens en daad uitgevochten in de openbaarheid. Gekke wensen worden door de minister ingetoomd met argumenten die verwijzen naar grondrechten, verdragen, natuurwetten, de stand van de technologie of te weinig budget. De burger kan zich weer goed herkennen in een eigen politicus en het bestuur heeft democratische legitimiteit. Dit levert geen technocratie op zonder democratische controle, want wie zich als technocraat ontpopt wordt weer ontslagen door de volksvertegenwoordigers.
Ook levert dit geen ‘zakenkabinet’ op dat op de tent past en politieke keuzes mijdt. Deze ministers volgen de wil van hun baas, het volk, door verkiezingsprogramma’s en uitspraken te bestuderen en vaak steun voor keuzerichtingen te vragen aan de Tweede Kamer door een handopsteken. De visie van zo’n dienende uitvoerder is gebaseerd op het draagvlak ervoor plus wat de publieke zaak vraagt. Als het volk het te gek maakt, dan kan de beroepseer zwaarder wegen: ‘voor mijn beleid heb ik uw vertrouwen nodig, anders zoekt u maar iemand anders.’ Een dergelijke minister is dus geen superambtenaar, maar wel degelijk iemand die politieke verantwoordelijkheid neemt. Geachte formateur, onderzoek deze optie!